Samenvatting
24 beoordelingen- Vak
- Changemanagement
- Instelling
- Hogeschool Arnhem En Nijmegen (HAN)
Uitgebreide samenvatting die zo is gemaakt dat hij begrijpbaar is zonder boek.
[Meer zien]
Voorbeeld 3 van de 23 pagina's
Bekijk voorbeeld
Voorbeeld 3 van de 23 pagina's
In winkelwagen
In winkelwagen
gesponsord bericht van onze partner
- Nee
- H2 tm h8
- 28 maart 2014
- 23
- 2013/2014
- Samenvatting
Onderwerpen
Geschreven voor
- Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN)
- Bedrijfskunde
- Changemanagement
Alle documenten voor dit vak (1)
24 beoordelingen
Door: Anne20091995 • 6 jaar geleden
Door: meagan_leeksma • 7 jaar geleden
Niet duidelijk genoeg en niet volledig
Door: brammvenlo • 7 jaar geleden
Door: brian999 • 6 jaar geleden
Vertaald door Google
hjk
Door: saschakoopman • 7 jaar geleden
Door: kvl- • 7 jaar geleden
Door: maxverbiesen • 7 jaar geleden
Bekijk meer beoordelingen
Volgen
Minkie
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Hoofdstuk 2. De huidige en gewenste fit In de omgeving van een organisatie zijn krachten actief die het bestaansrecht 2.1 Omgeving Hieruit ontstaan de volgende omgevingstypen: De omgeving beïnvloeden is ondernemen. Anticiperen op gedrag van de Wanneer een organisatie in evenwicht is, is het in staat om met de onzekerheden 2.2 Bestaansvoorwaardenmodel Bestaansrecht Inrichting 1 ,Bij het leveren van goederen en diensten (bestaansrecht) dient de organisatie zo Leefbaarheid 2.3 Relaties en samenhang Een consistente samenhang tussen de bestaansvoorwaarden in relatie tot de Door het ontstaan van dienstverlenende bedrijven, ontstaat er meer interactie 2 , 2.4 Diagnose en ontwerp Inrichting: Leefbaarheid: Zowel ideeën van managers als ontwikkelingen in de omgeving zijn de oorzaak Middels een diagnosemodel/model van bestaansvoorwaarden is de kloof tussen 2.5 en 2.6 Casusbeschrijving: zelf doorlezen. 3
van een organisatie beïnvloeden. Dit zijn stakeholders en ontwikkelingen in de
omgeving.
• Wanneer er weinig belanghebbenden een rol spelen, is er sprake van een
simpele omgeving. Wanneer veel belanghebbende een rol spelen, is er
sprake van een complexe omgeving;
• Wanneer er weinig ontwikkelingen plaatshebben, is er sprake van een
stabiele omgeving. Wanneer er veel ontwikkelingen plaatshebben, is er
sprake van een instabiele omgeving.
• Rustige omgeving;
• Simpel-instabiele omgeving;
• Complex-stabiele omgeving;
• Turbulente omgeving.
omgeving is strategisch handelen.
van de omgeving om te gaan. Wanneer het evenwicht wordt verstoord, zal de
organisatie een organisatieverandering moeten ondergaan.
Een organisatie kan slechts voortbestaan als de bestaansvoorwaarden op
elkaar afgestemd zijn:
Een organisatie heeft bestaansrecht als zij erin slaagt om middelen
(geld/subsidies) van klanten te verwerven in ruil voor de geleverde prestatie. De
klant zorgt voor het bestaansrecht. Hiervoor moet de organisatie uniek
zijn/onderscheidend vermogen hebben. De missie (wat is het doel) en de visie
(waar willen we heen) vormen een uiteindelijke strategie om tot dit
bestaansrecht te komen. Er zijn verschillende klantwaardenstrategieën om tot
de gewenste verhouding tot de klant te komen:
• Operational excellence. Zo goedkoop mogelijk zijn;
• Productleiderschap. Zo nieuw en innovatief mogelijk zijn;
• Customer intimacy. Maatwerk en service staan centraal;
• Belevingsstrategie. De beleving van het product weegt zwaarder dan de
– hoge – prijs.
ingericht te zijn, dat materiële en immateriële middelen dusdanig ingericht
zijn, dat ze aan het bestaansrecht kunnen beantwoorden. Deze middelen dienen
onderling en ten opzichte van elkaar te zijn gerangschikt, waardoor het een
optimale bijdrage levert aan het voortbestaan van de organisatie.
De inrichting is een combinatie van structuur en cultuur (I = S + C). De inrichting
kenmerkt zich door het feit dat het gedrag van medewerkers inperkt, door middel
van hiërarchie, procedures, functies e.d. Hierdoor ontstaat onderschikkende
arbeid.
De leefbaarheid is de verhouding tussen de lasten door de deelnemer en de
baten/lusten die het oplevert. Er moet een leefbaar klimaat heersen binnen een
organisatie om de baten te laten opwegen tegen de lasten. De inrichting moet
verband houden met de vereenzelviging van de deelnemers/medewerkers.
Bijvoorbeeld: de arbeid die moet worden verricht, moet als voldoende leefbaar
worden gekwalificeerd om de organisatie levend te houden.
Tussen inrichting, leefbaarheid en bestaansrecht zijn zowel spanningen als
onderlinge samenhang:
• Frictie tussen bestaansrecht en inrichting. Bij een verandering van het
bestaansrecht, dien je de inrichting adequaat te wijzigen. Zo niet, dan
levert dit verzet/weerstand en inefficiëntie op. De gehele situatie bepaalt
of een snelle of geleidelijke wijziging te prefereren is;
• Frictie tussen bestaansrecht en leefbaarheid. Bij een veranderend
bestaansrecht dient men de leefbaarheid erbij te betrekken; zekerheid
bieden en informeren zijn zeer belangrijk. Het voorstellen van negatieve
maatregelen kan het vertrouwen en de vereenzelviging van de
medewerkers beïnvloeden. Hierdoor kan vervreemding ontstaan.
• Frictie tussen inrichting en leefbaarheid. Leefbaarheid wordt vaak
gekenmerkt door vrijheden, maar een inrichting zorgt voor een
onderschikkende werking in de organisatie. Dit strookt niet met elkaar.
Door het nemen van tijd kan de organisatie zo doelmatig mogelijk worden
ingericht.
omgeving heet een fit. Het management dient nieuwe fits, in relatie met de
omgeving, te ontwikkelen zodat de organisatie kan blijven voortbestaan.
Bij een nieuwe fit moet de organisatie gaan voldoen aan nieuwe uitgangspunten
en hoofdkenmerken.
met de klant en wordt er meer professionaliteit van de medewerkers gevraagd.
Mede door de constante verandering van klantwensen, moeten bedrijven continu
veranderen (lerende organisatie). Feedback speelt hierin een grote rol.
Bestaansrecht:
• Productgericht. De producent maakt wat de klant toch wel afneemt. De
markt is voorspelbaar. De organisatiedoelstellingen liggen vast en het
accent van het management ligt op de, efficiënte, inrichting.
Werkplanningen komen veel voor;
• Marktgericht. Het bestaansrecht is niet vanzelfsprekend. De organisatie
moet op zoek naar behoeften van de afnemers. De klant staat centraal.
Strategisch handelen is continu vereist.
• Efficiency. Bij een productgericht bestaansrecht dient de inrichting
gestandaardiseerd en genormeerd te zijn. Alles gaat in vaste delen om zo
de efficiëntie te verhogen. De organisatie wordt hier wel wat onpersoonlijk
van;
• Effectiviteit. Bij een marktgericht bestaansrecht dient de inrichting
gericht te zijn op een effectieve verwerking van de klantwensen. Het gaat
met name om de kwaliteit die geleverd wordt. De organisatie dient continu
verbeterd te worden.
• Volgers. Een productgericht bestaansrecht, waar efficiency centraal staat,
is gebaad bij ‘volgers’. Medewerkers voeren hun individuele taken uit en
meer niet. Middels belonen en straffen wordt gedrag gestuurd.
• Intrapreneurs. Een marktgericht bestaansrecht, waar effectiviteit
centraal staat, is gebaad bij ‘intrapreneurs’. Door het gebruiken van
leefbaarheidsinstrumenten wordt creativiteit bevorderd. Van medewerkers
wordt wat extra’s verwacht. Men wordt gewezen op eigen
verantwoordelijkheden en middels opleiding en een
promotie-/beloningsbeleid wordt men gemotiveerd om zich te ontwikkelen
en mee te denken over veranderingen/problemen.
van veranderingen. Mensen veranderen eerder wanneer ze de noodzaak van een
verandering inzien. Communiceer daarom altijd de noodzaak.
de huidige en gewenste fit waar te nemen.
Belangrijke(re) punten:
• Leiders wijzen hun medewerkers de weg, inspireren en motiveren hen en
heeft/geeft aandacht;
• Fits dienen altijd consistent te zijn;
• Effectiviteit (van de oplossing) = Kwaliteit van de oplossing x
Acceptatie daarvan;